HISTORIEK  HISTORIQUE  HISTORIC

Een beetje geschiedenis (II)

 

De bewapening


Allereerst moesten de gegevens bekend zijn van scheepslengte en —breedte, want dit waren de basismaten waar men vanuit ging met de berekeningen; daar nog aan toegevoegd de hoogte van de holte. De verhouding van deze drie maten was als volgt: scheepslengte 10; scheepswijdte 2 1/2, scheepsholte 1. De voet-maten van deze verhoudingen werden met elkaar vermenigvuldigd voor het toelaatbaar gewicht in ijzer van het geschut.

Maar nu eerst nog iets over 's lands schip de "Prins Willem", de "Prins Willem" als oorlogsschip.

De overloop, het dek waar het meeste en zwaarste geschut stond, werd bij grote schepen ruim hoog gehouden, daar dit nodig was voor het optrekken van de walm en kruitdampen welke na enkele salvo's om te snijden was. Het duurde altijd even voordat deze rook door de roosterluiken verdwenen was. Deze ruimte kon op schepen van 170 voet lang en meer wel 8 tot 10 voet hoog zijn tussen de dekken.

Als men het gewicht van de stukken geschut wist dat op de overloop geplaatst moest worden, kon men pas de grootte van de poorten op maat gaan uithalen.

Op de overloop en de konstabelskamer van ons model zijn 26 geschutpoorten waarvan 4 poorten in de konstabelskamer. De 6 voorste poorten blijken later te zijn bijgemaakt bij de ombouw van de "Prins Willem" tot oorlogsschip.

Op de hoger gelegen verdek telt men op het model 18 ronde poorten; verder nog 4 poortjes boven de konstabelskamer, 4-poortjes op de stuurplecht, 2 ronde poortjes op het kampanje dek en 2 poorten in de hut. Totaal heeft het model voor 56 stukken geschutpoorten.
Daar wij ook weten dat het schip nooit meer dan 42 stukken gevoerd heeft, zullen verschillende luiken op de bovendekken alleen maar als lichtopeningen dienst gedaan hebben, die bij slecht weer gesloten konden worden. Zeker is, dat bij de slag, waar het schip aan heeft deelgenomen, achter ieder luik op de overloop geschut gestaan heeft omdat voor dit doel poorten bijgemaakt waren.

Voor het allerzwaarste geschut zullen de poorten wel niet groot genoeg geweest zijn. Met het allerzwaarste geschut bedoel ik 24-ponders en zwaarder; dit zal voor een schip, gebouwd als handelsschip voor de O.I.C. te zwaar geweest zijn, maar met zijn 180 voet lengte moet ik aannemen dat het toch wel van verscheidene kattesporen en steunders voorzien was en de overloop daarom toch zeker wel met 18-ponders was volgezet en misschien nog wel twee of vier 24-ponders.

Daarom zal ik de grootte van de poorten van de overloop dan ook berekenen naar 18-ponders geschut. Een algemene regel voor de hoogte van de poorten was zes maal de geschutsmond-diameter en vijf maal de mondsdiameter breed. De afstand tussen de poorten op de overloop moest volgen volgens dezelfde regel drie maal de poortopening zijn.

Om nu weer op de overloop van de "Prins Willem" terug te komen, zullen de poorten, dus voor geschut va 18 pond 30 duim hoog en 25 duim breed zijn geweest. De afstanden tussen de poorten mochten dan van poort-midden tot poort-midden 9 voet zijn: dat waren 99 duimen.

Een goede afstand was van poort-poort tot poort-midden 20 loopmonden en de loopmond van een 18-ponder was 5 duim diameter maal 20 was dus 100 duim. De ronde poorten op het verdek waren kleiner, daar dit dek ook met lichtere stukken bewapend was. De afstanden daartussen mochten minder groot zijn: tot 6 voet; grotere afstanden waren natuurlijk beter.

De afstanden op het model van de ronde poorten zijn verschillend, maar het was dan ook geen echt oorlogsschip. Deze poorten zullen in werkelijkheid 20 duim diameter geweest zijn en ten hoogste berekend voor 12-ponders, waarvan er dan ook volgens mij wel enkele van opgesteld stonden.

Al deze gegevens voor de grootte van de poorten kon men dan alleen te weten komen, als men wist hoe zwaar het geschut was.

De berekeningen zal ik nu laten volgen. Zwaarte of gewicht van het totaal aantal stukken voor een oorlogsschip was twee pond ijzer op één kubieke voet scheepsholte. Dat betekende scheepslengte x scheepswijdte x scheepsholte.

Scheepslengte: 180 voet x wijdte 45 voet = 8100. 8100 voet x 18 voet holte = 145.800 kub. voet.

De berekening van de gewichtsverdeling was als volgt: de helft van het berekende ijzergewicht werd verdeeld in zoveel stukken als er poorten op de overloop waren; de andere helft deelde men weer in tweeën, waarvan de ene helft het geschut op het verdek uitmaakte; de laatste helft, dus een vierde van het totaal gewicht werd dan verdeeld over de dekken van de bak en de kampanjes.

Wanneer de "Prins Willem" als oorlogsschip gebouwd zou zijn geweest, zouden op de overloop 26 stukken van 24 pond (waarvan 4 in de konstabelskamer) gestaan hebben, met een totaal gewicht van 115.000 tot 120.000 pond.
Op het verdek nog eens 22 stukken van 12 pond met een totaal gewicht van 70.000 pond en op de bovendekken nog eens 20 stukken van 8 pond met een totaal van 48.000 pond ijzer. Dan had men nog zo'n 52.000 á 53.000 pond voor kogels aan gewicht over. Dit gewicht aan geschut en kogels zou het schip slechts één voet dieper in het water doen zinken.

Het totale draagvermogen van een schip va 180 voet lang was 600 last: dat is 1200 ton; 1 last was 4000 pond = 2000 kilo.

Het lastdragend vermogen va een schip werd in de 17de eeuw als volgt uitgerekend: (voor een schip van 180 voet lang en 45 voet breed): de kiellengte, die dan 150 voet was, werd vermenigvuldigd met de voeten diepgang, die het schip had met volle belasting en dat was 11 voet; de uitkomst hiervan werd vermenigvuldigd met de breedte van het schip, die over de gehele lengte gemiddeld 40 voet was.

Het draagvermogen van de boeg, (dat is het gedeelte voor de kiel) werd iets anders berekend, daar dit gedeelte meer boven water stak dan de rest van het schip. De lengte van de boeg, die voor de kiel uitstak, was 30 voet of daar omtrent. Daarvan werd de helftl 15 voet, vermenigvuldigd met de diepgang, 11 voet, dit getal maal de scheepswijdte, die voorbij de boeg smaller was dan het gemiddelde nl. 36 voet. Dit eindgetal werd gedeeld door twee.

Van de bovengenoemde opgetelde getallen wordt afgetrokken 1 voet diepgang wat vanaf de kiel schuin oploopt naar de kimmen, dat is 29 vlak breedte x 150 vlak lengte. Bij de uitkomst wordt opgeteld het volume van de onder het schip uitstekende kiel-balk, dat was 1 1/2 voet bij den breedte van ruim 2 voet.

Men rekende in ponden water en de waterverplaatsing werd gerekend in lasten. Een last was 4000 pond gewicht of 2000 kilo, of inhoudsmaat 2000 liter waterverplaatsing. De totale waterverplaatsing was 757 last, nl. 3.030.250 pond water.

Een last = 4000 pond water 3.030.250 : 4000 = 757 last.

Nuttig laadvermogen was 600 last of 1200 ton. Over voor de bewapening en andere scheepsbehoeften 157 last.
Buiten het gewicht van al het geschut waren er nog vele lasten aan ander ijzer wat aan en op een schip nodig was, zoals ankers, henen voor de luiken van de poorten, bouten, krammen, ringen, spijkers, ijzeren kogels, vele kleine wapens, loden platen, ijzeren platen en koperen platen, waar verschillende hokken en kamers mee afgedekt en belagen werden.

Het ijzeren geschut, dat de "Prins Willem" hoogst waarschijnlijk gevoerd heeft zal van het volgende kaliber zijn geweest:
4 st. van 24 p kogels = 4 x 6800 p. = 27.200 p ijzer
22 st. van 18 p kogels = 22 x 4300 p = 94.600 p ijzer
10 st. van 12 p kogels = 10 x 3500 p = 35.000 p ijzer
6 st. van 8 p kogels = 6 x 2000 p= 12.000 p ijzer
42 st. met een totaal gewicht van 168.000 p ijzer

Dit waren iets meer dan 42 lasten. Met dit gewicht werd het schip 3/5 voet diep belast, wat in verhouding met de 600 last draagvermogen niet zo heel veel was; wel wordt daar het gewicht van kogels, kruit en andere zaken, nodig voor het geschut, aan toegevoegd. Voor een gewone reis werd voor elk stuk geschut aan kogels meegenomen: voor 25 schoten buskruit, 30 ronde kogels, 11 staafkogels, 4 schoten schroot en verschillende kettingkogels (samen 50 kogels).

Voor al het geschut werd dat:
4 st; van 24 p 200 kogels van 24 p = 4800 p ijzer
22 st van 18 p 1100 kogels van 18 p = 19800 p ijzer
10 st van12 p 500 kogels van 12 p = 6000 p ijzer
6 st van 8 p 300 kogels van 8 p = 2400 p ijzer
42 st totaal 2100 kogels 33000 p ijzer

Zo kan gesteld worden dat voor bewapening op de "Prins Willem" omtrent vijftig lasten gevoerd werd; dat is 1/12 van het nuttige lastgewicht. Ongetwijfeld zullen buiten dit aantal kogels voor de lichtere stukken nog vele tientallen toegevoegd zijn aan de vorige.

Met schoten buskruit zal gemiddelde lading per kardoes bedoeld zijn waarvan er 150 genoemd worden42 x 25 schoten = 1050 schoten met totaal 17.600 pond buskruit. Daarbij komen nog de proefschoten, voor elk stuk 2 proefschoten gerekend waarbij 932 pond kruit nodig was; voor proefschoten werd meer kruit gebruikt dan voor dagelijkse schoten. Daarvoor nog de volgende getallen:
Kogelgewicht      Proefschot     Dagelijks schot      Stormschot
24 ponds kogel   16 p kruit       12 p kruit            9 p kruit
18 ponds kogel   12 p kruit         9 p kruit      7 1/2 p kruit
12 ponds kog      l9 p kruit        7 p kruit           6 p kruit
8 ponds kogel       8 p kruit       6 p kruit      4 1/2 p kruit

Soms werden met 1 schot kruit 2 ronde kogels afgeschoten; vandaar het meerdere aantal kogels ten opzichte van de schoten kruit. Verder ging voor ieder stuk als voorraad mee:
1 el oud zeildoek, om schrootzakken te maken
1 houten hevel
1 kardoesdoos of koker
1 boek kardoespapier
4 proppen deklood voor over het zundgat
1/2 pond roet om de houten proppen in de monden dicht te smeren
werk (uitgeplozen oud touw) voor proppen in de loop

1 wisser met 3 klossen
1 aanzetter met stokken daarvoor en een aanzetter van dik touw

Voor twee stukken was nog extra:

1 wisser van schapenvacht
1 aanzetter
1 lepel

En voor elke 10 stukken was nog nodig:
1 beurstonnetj e (tot 15 stukken)
2 moskuilen
1 pond naaigaren
1 dozijn naalden
1 pond bindgaren, rode aarde en kardoesstokken
2 bos lijnen
3 bos marlijn
1/2 pond takelgaren 1/2 tros poorttouwen
3 splitshorens
2 marrelpriemen 1 dievenlantaarn
1 gewone lantaarn
1 dommekracht (onder beheer konstapel)

Voor elke maand, dat het schip onderweg was werd 50 pond lood gerekend; voor de wakers nog eens 30 pond lont per maand. "Wakers" waren brandende lonten, die op 1 pond drie dagen branden konden en grote schepen hadden zeker drie wakers nodig, waarmee men op elk uur van de dag vuur kon maken als het nodig was.

Verder nog een kardoeskist, waarin twee weegschalen met 10 of 12 ponds gewichten en kruitmaten plus enkele kruittrechters.. Deze kist hoorde onder het beheer van de konstapel evenals het nog volgende voor ieder stuk geschut: 1 stel-hout; 1 keg of wig;
1 poortkram; 1 ring voor de kram.

Ook als extra nog voor elke 2 stukken:
3 talijs met blokken en haken
2 (110 vadem) sjortouwen voor talies of extra lange talies
1 wiel
1 lens (soort strop om te hijsen)
1 poortheng met duim
1 schotbout met ring
1 taliehaak met spie
En voor iedere vier stukken nog:
1 as
1 rol paard-haak met spijkers
1 bout voor de rolpaarden
1 overval (soort afgrendeling over de tappen)

Verder oude hoofdtouwen voor broeken en aanzetters; dwijllaken om de kanten van de poorten te beschermen tegen vuur. Dit alles was nodig voor grote reizen.

Het ijzeren geschut was in verhouding zwaarder dan het bronzen geschut, maar het laatste was veel kostbaarder

De legeringen voor de metalen stukken werden verschil­lend samengesteld. Hier volgen vijfsamenstellingen:
9 delen geel koper 27 delen rood koper
4 delen tin

100 pond rood koper 10 pond tin
8 pond lood
60 pond rood koper 8 pond geel koper 10 pond tin
100 pond rood koper 5 pond tin
100 pond rood koper 20 pond geel koper een weinig tin

Dit gaf ook enig verschil in het gewicht van de stukken van hetzelfde kaliber, wat bij ijzer ook al voorkwam, maar data zal ook gelegen hebben aan de verschillende profileringen. Zo zijn hier enige gewichten van stukken ban 12 pond en 8 pond
8 stukken van 12 pond 8 stukken van 8 pond een van 3280 pond ijzer een van 2410 pond ijzer een van 3250 pond ijzer een van 2400 pond ijzer een van 3350 pond ijzer een van 2300 pond ijzer een van 3340 pond ijzer een van 2270 pond ijzer een van 3370 pond ijzer een van 2290 pond ijzer een van 3400 pond ijzer een van 2370 pond ijzer een van 3050 pond ijzer een van 2300 pond ijzer een van 3140 pond ijzer een van 2350 pond ijzer

Voor 100 pond gegoten ijzer betaalde men in die tijd 8 gulden 50.

Om het geschut te kunnen verrijden werden er wagens met vier wielen gemaakt en bij kleiner geschut ook wel met twee wielen. De benamingen voor deze karren werden, steeds anders geschreven, omdat het mondeling overgebracht werd. De meeste kanonniers en konstapels konden niet of nauwelijks lezen of schrijven. Zo sprak de een van ropaarden en een ander van roppaarden of rapaarden; ook werd wel ramp-aarden en raderpaarden gezegd. Nu spreekt men liefst van rolpaarden. De maten van het hout voor de rolpaarden waren niet overal gelijk. Zo kende elke streek in Holland weer andere. Kleine verschillen in vorm had men al tussen verschillende werkplaatsen, die voor werven in één gebied werkten. Bij nader inzien zat daar toch weer een logica in, omdat ieder schip een iets andere vorm had zowel in grootte als de ruimte tussen dek en de hoogte van de poorten vanaf de overloop. Daar trachtte men eenheid in te brengen door een vaste maat aan te houden. De onderkanten van de poorten, d.w.z. de dagmaat van de onderdorpel, moeten dan 22 à 23 duim uit het dek van de overloop gemaakt worden, daarmee werden de rolpaarden al op gelijke hoogte gebracht. Het volgende punt was de diktes van de zijstukken (Wangen) zo dik te maken als de diameter van de kogel voor het te maken stuk en vervolgens rekening te houden met de schuin naar binnen komende boorden, zodat de onderkant van het rolpaard zover mogelijk aan de boorden gebracht kon worden. Dan moest de loop zo ver mogelijk uit de poort kunnen steken. De loop moest zo hoog mogelijk op het rolpaard liggen, dat de mond in het midden van de poort uitkwam. Een bodem werd onnut gevonden. Dit waren gegevens uit de jaren 1650.

Van elk (1697) is uitvoeriger in zijn beschrijving van rilpaarden. Hij beveelt wel een bodem aan.

Voor de rolpaarden van een 18-ponder schrijft hij de volgende maten voor: De bodem lang 5 voet 10 duim
De zijstukken 5 voet 7 duim

De zijstukken staan op de as 1 voet 4 duim breed en zijn breed 1 voet 7 duim De diameter van de voorwielen 1 voet 3 duim

De diameter van de achterwielen 1 voet 1 duim

(Hierbij niets over de dikten van de zij stukken)

Voor de rolpaarden van een 12-ponder schrijft hij voor: De bodem lang 5 voet 2 duim

De zijstukken lang 5 voet

De zij stukken breed 1 voet 5 duim

De zijstukken staan op de as voet 3 duim wijd De diameter van de voorwielen 1 voet 1 duim

De diameter van d achterwielen 1 voet

De wielen zijn dik 5 duim

Het beste hout voor de assen en de wielen was iepenhout. De assen voor een 18- ponder waren 9 duim en 5 duim dik en kostte van 1 gulden tot 1 gulden en 10 stuivers. Voor de wielen werd voor iedere duim diameter 1 stuiver en 4 penningen betaald. Buiten de kapitein en de schipper was de konstapel een van de belangrijkste personen aan boord. De konstapel moest de grootte van het geschut kennen en de kracht van het kruit weten. Alleen hij mocht het geschut hanteren en had toegang tot de kruitkamer, evenals de busschieter, die onder hem gesteld waren. Bij het laden liet hij de stukken binnenbord komen en als het nieuwe stukken waren, moest hij ze zuiveren van zand of roest, daarna afblazen met een halve lepel kruit, dan opnieuw zuiveren voor echt geladen werd. Dan onderzocht hij het stuk hoe zwaar het geladen kon worden. Daarvoor werd het uitgerekende gewicht kruit in papieren kokers gedaan, daarop het getal van de zwaarte van het stuk geschreven en boven de stukken tegen het boord werd eveneens dit getal geschreven b.v. 18 pond Bals evenals de namen van de busschieters, die bij dat stuk hoorden. Deze koker met kruit (kardoes) werd in de loop geduwd; vervolgens werd daarop een prop van uitgeplozen touw gedrukt waarop de kogel dan gerold werd. Daarop kwam weer een prop en daarmee was het geladen. Voor het stuk weer op zijn plek gezet werd maakte men de mond toe met een houten prop welke dan dichtgesnoerd werd met roet tegen het inwateren. Ook het zundgat werd dichtgesmeerd met roet en dan met een loden plaat afgedekt.

Twaalf kardoezen werden met kruit gevuld; twaalf lege kardoezen werden daarbij gezet, die bij nood gevuld konden worden.

De konstapel droeg ook zorg voor al het andere oorlogstuig. Daarbij had hij een helper, maat of ambtgenoot genoemd. Zij waren er verantwoordelijk voor dat het kruit droog bleef. Daarbij werd het dan gekeerd en te drogen gezet. Ook moest de konstapel kunnen uitrekenen hoeveel kruit er nodig was om een kogel van een zeker gewicht over een bepaalde afstand te kunnen schieten.

Voor iedere 40 pond van het bronzen stuk werd 1 pond kruit voor de kogel genomen; voor ijzeren stukken werd 1 pond op 400 á 500 pond stuks gewicht genomen. Het kruit werd in tonnen bewaard soms van boven afgesloten met leer. (beurstonnetjes) Als de stukken ingeschoten waren, werd minder kruit voor de volgende schoten gebruikt, daar bij de eerste schoten niet al het kruit ontbrandde. Het richten van het stuk ging onder leiding van de konstapel of hij deed het zelf. Om de zeven of acht schoten werden de stukken met water gekoeld. Daarvoor stond tussen iedere twee stukken een kuip water.

De assen van de wielen werden om het warmlopen en schroeien tegen te gaan, met zeep ingesmeerd. De stukken stonden schietklaar geladen aan boord en werden om de vier maanden ontladen, schoongemaakt en herladen.

Als het schip voor anker lag, moesten de konstapel en zijn ambtgenoot opletten of het ankerkabel niet kon schavielen en ze moesten zo nodig de kabels omwoelen.

          

Een stuk geschut dat 18 pond zware kogels kon schieten, voor een poort opgesteld. Boven het geschut de attributen om te kunnen laden en zuiveren. Boven of naast de poort werden het aantal ponden bals geschreven en de namen van de mannen busschieters die bij het geschut waren ingedeeld. Naast het geschut een bak water om het stuk te koelen na 7 schoten.

Verschillende soorten spijkerbouten en ijzerbeslag, dat nodig was voor het bouwen van schepen en waarvan nog, als reserve meegenomen werd.

 

              

1 een kram
2.een takkebout met een ring
3.een pootkram met ring
4.een zware takkebout
5.een kopbout welke met een spie vastgezet werd 6.een bokshoorn
7.een haakbout
8.een kopnagel
9.een ringbout met spie
10.een oogbout met spie
11.een rondekopbout met spie
12.een gewone bout welke geklonken werd 13.nagels van verschillende grootte

Een 'los' genomen rolpaard waarvan de verschillende onderdelen

1.wangen
2.bodem
3.assen
4.wielen
5.overvallen
6.het beslag waarmee de assen aan de wangen verbonden werden
7.het beslag waarmee de bodem en de wangen aaneengebonden werden met bouten er door en met spiegaten bovenop
8.bouten met nokken welke achter de tappen van het geschut zitten
9.takelhaken
10.bout met spieën om het tussenschot en de wangen bijeen te houden
11 .het gat voor de broeking
12. stelhout
13.keg
14.spijkers waarmee het beslag vast gezet werd
15.ijzerbeslag met takkebouten
16.spieën in de wielastappen
17.spieën om de overval vast te zetten
18.plaatje en spie om de bout van de overval vast te zetten

 

Wordt vervolgd